Paris

Het was vroeg en een beetje mistig. Een roze geur van bloesem, die zoet en plakkerig op de grond lag, steeg op in een koepel van parfum die zich over het park uitstrekte. In de verte hing een wolk van verse koffie. Het water kabbelde loom van de ene kant naar de andere, met de gang van de eenden mee. Hij zat op een bankje wat uitkeek op het water. Het gras was knapperig en nog nat van de nacht. Zijn blik was gericht op wat er voor hem gebeurde, maar hij keek naar binnen. Hij was ergens anders. Ergens anders dan hier. Zijn ogen verraadden verre oorden, waar geen eenden in de vijver zwemmen. Waar geen kinderen op de achtergrond spelen. Waar geen schommel zacht wordt geduwd door de wind. Oorden waar hitte je neerslaat en kou je verleidt, totdat je leert het vertrouwen los te laten. Zijn mond vertelde van plekken waar niet gesproken wordt. Plekken waar niet over gesproken wordt. Waar geen mensen wonen, maar schimmen. Waar je uiteindelijk zelf een schim wordt, leeggedronken door de verstikking om je heen of tot staan gebracht, door de muren die op je afkomen.

Een meisje met lang, donker haar liep op de man af, achter haar een vrouw. De man keek op van zijn koffie en zei iets wat ik niet kon verstaan. De vrouw keek hem aan. Hij stond op, pakte haar hand en ze liepen weg. Het meisje voorop.Β Ik zat op mijn bankje en zag ze gaan. De hemel was helder en de zon was zwak.

Geef een reactie